Vrijdag 31 juli
De nacht was hels. Het was koud en door het gebrek aan gordijnen veel te licht in de kamers. In dikke trui en wollen joggingbroek lagen we op onze kale, harde bedden te bibberen. Ik heb geen oog dichtgedaan. De tijd tikte extreem langzaam voorbij. Om halfvier had ik er genoeg van en pakte ik mijn telefoon, waarmee ik op de doodse sociale media heb rondgezworven totdat de wekker uiteindelijk om vijf uur ging.
We pakten onze koffers en begaven ons om kwart voor zes naar beneden. De dikke en minst behulpzame receptionist lag in de hal languit op een bank te slapen. De radio speelde een verschrikkelijk Russisch popliedje met een vrouw die talloze keren “Waarom waarom waarom?!!” krijste. Buiten wachtte onze taxi. De taxichauffeur kreeg het voor elkaar om onze vijf koffers en vijf lichamen in zijn kleine wagen te proppen (Emma werd ergens achterin opgevouwen tussen de bagage) en gaf gas. We reden de stad uit waar we een maand gewoond hadden en waar op dit tijdstip al helemaal geen levende ziel te bekennen was. De taxichauffeur leek in het begin niet erg spraakzaam, maar kwam na verloop van tijd steeds meer los en begon te praten met Robin, die naast hem zat en het meest wakker was. Hij was zelf nog nooit in Nederland geweest, wel in Duitsland. Toen hij begreep dat wij studenten waren, vroeg hij naar het salaris van een universitair docent in Nederland – zijn vrouw doceerde immers op de universiteit in Minsk. Zij bleek minstens tien keer zo weinig te verdienen als haar Nederlandse collega’s. De man zelf was nu met een opleiding bezig om uiteindelijk bij een bank te kunnen werken, tot die tijd verdiende hij zijn geld als taxichauffeur. Ook was hij benieuwd naar onze mening over de Krim. Robin probeerde zo goed en zo kwaad als het ging een genuanceerd betoog te houden over de Russische agressie en de NAVO-uitbreiding van de afgelopen twintig jaar, maar moest erkennen dat zijn Russisch nog niet toereikend was.
“Kijk, of Rusland of Oekraïne nou goed of slecht is, het is moeilijk, ik weet het niet,” zei hij uiteindelijk.
“Ik weet het wel,” antwoordde de man direct. De inname van de Krim vond hij absoluut een goede zaak. Een uitgebreide uitleg werd ons bespaard, omdat we inmiddels bij het vliegveld waren aangekomen. We bedankten de man en Robin gaf hem een flinke fooi, die hij eerst niet wilde aannemen, maar waar hij daarna heel dankbaar voor was.
Op het vliegveld moesten we een paar uur wachten voor we konden inchecken, die tijd doodden we door absoluut niets te doen. Toen we ingecheckt hadden en de security check hadden doorstaan, werden onze paspoorten nog een laatste keer uitgebreid bestudeerd met behulp van allerlei instrumenten die je in gedateerde spionagefilms verwacht.
In ons laatste uur in Wit-Rusland besloot ik mijn laatste waardevolle roebels uit te geven. Ik liep naar de winkeltjes en wilde wat snoep kopen, maar in een maand Wit-Rusland bleek ik weinig geleerd te hebben. Enkel op vertoon van mijn paspoort kon ik twee zakjes Haribo-goudbeertjes kopen. Ik onderging mijn walk of shame naar mijn tas met paspoort nederig waarna ik, na grondige identificatie, mijn goudbeertjes mee kon nemen. Na nog een bekertje koffie en een afschuwelijk broodje, beide verpakt in de kleuren van Wit-Rusland, was ik al mijn waardevolle biljetten kwijt. Met andere woorden: ik had nog maar enkele tientallen briefjes over.
Om halftien vertrok ons vliegtuig en kwam er een eind aan ons verblijf in dit wonderlijke land. Het was een maand die ik nooit zal vergeten.