Wat niet-gelovigen nog kunnen leren
Van alle mensen die bij de verkiezingen op de SGP of de ChristenUnie hebben gestemd, was meer dan 33 procent jonger dan 35, een percentage dat enkel door GroenLinks nipt werd overtroffen. Ter vergelijking: van het SP- en PvdA-electoraat behoorde slechts 16 respectievelijk 13 procent tot de jongste leeftijdscategorie. Hieruit op te maken valt – behalve dat de Partij van de Arbeid in een hopeloze doodsstrijd verwikkeld is – dat christelijke jongeren behoorlijk van zich laten horen in de politiek.
En niet alleen daar. Leiden telt een handjevol christelijke studentenverenigingen met in totaal enkele honderden leden. Door niet-christelijke studenten wordt daar nogal eens met wat dédain naar gekeken. ‘Daar zitten ze de hele dag met de bijbel op schoot thee te drinken’, heb ik wel eens opgevangen. Het beeld van oubollige clubjes strenggelovige studenten die de hele avond in een kringetje zitten te bidden dringt zich al snel op. Studenten die zich terugtrekken in een vertrouwde omgeving om maar niet met andersdenkenden in aanraking te komen. Die alleen maar over God kunnen praten en overal water in wijn willen veranderen.
In werkelijkheid zitten deze studenten natuurlijk de hele dag tussen de niet-gelovigen op hun opleiding, in hun studentenhuis en bij hun sportclub. Overal zijn zij de vertegenwoordiger van hun geloof, of ze nou willen of niet. En overal zijn er wel mensen die met ze in discussie willen. ‘Je moet best sterk in je schoenen staan als gelovige student’, vertelde een studiegenoot die bij NSL zit. ‘Mensen doen er al snel een beetje lacherig over, vaak niet eens expres. Daarom is het ook fijn om bij een vereniging toch gelijkgestemden te kunnen vinden.’
Zelf maakte ik een keer mee hoe een docent stomverbaasd naar het scherm keek waar de mailbox te zien was van een jongen die zijn Powerpoint zocht voor een presentatie. ‘Ben jij lid van de SGP?!’ riep hij uit. Hij deed niet eens moeite om zijn gezicht in de plooi te houden.
‘Ja, u ook?’ antwoordde de student monter.
In tegenstelling tot gelovige studenten, die regelmatig met dit soort dingen geconfronteerd worden, kwam ik zelf op de universiteit pas in aanraking met mensen die op een andere manier naar de wereld kijken dan ik. Tot mijn verbazing bleken christelijke jongeren niet blind op de politieke partij van hun ouders te stemmen, maar heel goed te weten met welke standpunten van de christelijke partijen ze het eens zijn en waarom. Beter dan de studenten die ‘de vibe van Jesse gewoon voelen’, althans.
Het lijkt alsof christelijke studenten meer bezig zijn met de grote dingen des levens en de politieke vraagstukken die daaruit voortkomen dan de gemiddelde student. Bij het bediscussiëren van die onderwerpen met niet-gelovigen zijn ze meesters in het vermijden van ruzie. Christelijke studenten zijn vaak zeer maatschappelijk betrokken; vrijwilligerswerk doen is eerder regel dan uitzondering. Belangrijker nog is dat ze zich weten te organiseren.
De jongerenafdelingen van de confessionele partijen zijn de grootste politieke jongerenorganisaties van het land. Op feesten van de EO komen duizenden jongeren af en wanneer Arjen Lubach in Leiden komt discussiëren over geloof zitten er honderden christelijke studenten in de zaal.
Bij demonstraties over onderwerpen die ze belangrijk vinden zijn ze altijd aanwezig. Christelijke jongeren weten niet alleen waar ze voor staan, ze laten ook van zich horen en zorgen dat ze gehoord worden. Daarnaast hebben ze het moreel besef dat ze moeten gaan stemmen, vandaar de hoge jongerenpercentages van de christelijke partijen.
Wij niet-gelovige studenten vinden onze christelijke medestudenten misschien een beetje raar, maar we kunnen nog veel van ze leren.
Deze column verscheen eerder in de Mare.