Afscheid van Leiden
Vorige week leverde ik mijn tweede scriptie in. Onaangekondigd en zonder mijn scriptiebegeleider na ons eerste gesprek nog gezien te hebben, natuurlijk. Je moet dit soort dingen wel in stijl doen. Daarmee komt er voor mij een einde aan vijf jaar studeren in Leiden. Wat heb ik in die jaren nou eigenlijk geleerd, behalve de kunst van het ontwijken van scriptiebegeleiders en studieadviseurs? Toch nog aardig wat, als ik eerlijk ben.
Een van de eerste dingen die ik hier leerde was dat de Randstad toch echt een andere wereld is dan het Brabant waar ik opgroeide. Ik weet nog hoe ik in mijn eerste week met grote ogen aanschouwde hoe een man de caissière in de supermarkt de huid vol schold. Het meisje schold gewoon terug. Opgelost.
Hoewel ik de eerste maanden genoot van mijn nieuw verworven vrijheden – geen hele dagen meer op school hoeven zitten, kunnen beginnen met koken om half elf ’s avonds, urenlang hetzelfde obscure Queen-nummer achter elkaar draaien zonder dat er iemand boos werd – viel het eerste jaar in Leiden me enorm tegen.
Mijn studie was niet wat ik ervan verwacht had, en ik ontmoette maar geen mensen met wie ik zo goed kon opschieten als met mijn vrienden in Brabant. Ik raakte teleurgesteld in de universiteit en het studentenleven. De zomer na mijn eerste jaar heb ik wekenlang bij mijn ouders thuis naar het WK voetbal en de Tour de France zitten kijken, zodanig dat een dorpsgenoot mijn moeder bezorgd aansprak en vroeg: ‘Zeg, heb jij een blonde dochter die altijd bij het raam voor de tv zit?’ Er moest iets gebeuren.
In mijn tweede jaar ging ik er een studie bij doen en alles veranderde. Ik moest weer aan het werk en begon eindelijk weer eens echt nieuwe dingen te leren, en belangrijker nog: ik ontdekte eindelijk waar mijn interesses liggen. Veel waardevollere dingen kun je in je studentenjaren niet leren.
Ik begon te reizen naar oud-Sovjetrepublieken waar ik mezelf met mijn gammele Russisch in het diepe gooide en besloot dat ik deze landen helemaal wilde doorgronden. ‘Nou, succes daarmee’, lachte een Russische vriend toen ik hem dat op een sneeuwrijke zondag in Sint-Petersburg vertelde. ‘Ik ben hier al mijn hele leven en ik snap er nog steeds niets van.’
In Leiden kwam ik er al snel achter hoe belangrijk geluk is. Na een paar keer onsuccesvol hospiteren in studentenhuizen met twintig kandidaat-kamerbewoners sprak mijn vader toevallig iemand die weer iemand kende die nog wel een kamer vrij had in zijn pand. Zo werd ik vanaf mijn eerste dag in Leiden bewoner van een ruime kamer met eigen keuken en badkamer. Puur toeval.
Later kreeg ik nog een keer per toeval een stage in mijn schoot geworpen en werd ik door stomme pech een aantal keer afgewezen voor stages, beurzen en andere dingen die van levensbelang lijken op het moment van de afwijzing. En al doe ik soms alsof het niet zo is, in de collegebanken heb ik ook heus wel wat geleerd. Laatst vond ik een paper terug uit mijn eerste jaar. Destijds was ik er best tevreden over, nu moffelde ik het geschrokken weg onder een stapel oud papier.
Natuurlijk brak ik ook de nodige werelduurrecords schoonmaken als mijn ouders zouden langskomen en ondervond ik het eerste gebod der Leidse studenten – gij zult nooit rond etenstijd naar de Jumbo bij het station gaan – aan den lijve.
Ik leerde ook dat het leven zich niet laat plannen. Dat die ene persoon je leven kan binnenwandelen op een moment dat je met heel andere dingen bezig bent. En dat je daar nog veel meer van leert dan van al die reizen bij elkaar.
Na vijf jaar ben ik twee diploma’s, een hoop ervaringen en vriendschappen rijker. Maar een vooropgezet plan was er niet. Ik deed ook maar wat.
Deze column verscheen eerder in de Mare.