De waanzin van WO in Actie
Waar ik na mijn afstuderen wil werken weet ik nog niet precies, maar de academische wereld wordt het in ieder geval niet. Het is de eerste jaren een onzeker bestaan waarin je vaak van contract naar contract en van stad naar stad moet hoppen en waar je onder druk staat om onderzoeksprojecten binnen te halen, te publiceren en op andere manieren te presteren, want er zijn weinig plekken. Daar heb ik weinig zin in, en dus begin ik er niet aan.
Er zijn ook mensen die dit eveneens van tevoren weten, maar toch voor deze weg kiezen, om er vervolgens over te gaan klagen. Die mensen begrijp ik niet zo goed.
Bij monde van WO in Actie betoogt een groep wetenschappers de afgelopen tijd dat er sprake is van een ‘afbraak van het hoger onderwijs’ en een torenhoge werkdruk onder academici. Voor dat eerste punt baseren ze zich grotendeels op steeds hetzelfde grafiekje waarin de gestegen studentenaantallen tegenover de gedaalde rijksbijdrage per student worden gezet.
Wanneer de rijksbijdrage-as in deze beruchte grafiek netjes bij 0 zou beginnen zoals de studenten-as doet, zou echter meteen zichtbaar worden hoe knap het is dat bij bijna een verdubbeling van de studentenaantallen de bijdrage per student slechts met minder dan een kwart daalt. Bovendien wordt deze weergave door experts in de kranten ‘selectief winkelen in de cijfers’ genoemd. Volgens andere berekeningen zou juist blijken dat universiteiten méér krijgen per student. De reactie van WO in Actie? ‘Hier kunnen we eindeloos over steggelen, wij zien gewoon dat de werkdruk toeneemt.’ Moet ik op mijn tentamens niet proberen.
Dan de werkdruk. Die is in bepaalde periodes zeker hoog. Daar staat voor universitair docenten en hoogleraren dan ook een mooi salaris tegenover. Daar komt bij dat er periodes in het jaar zijn – denk aan de zomermaanden – dat er een stuk minder te doen is. Of ga in de eerste week van januari eens kijken hoeveel mensen er op de universiteit aan het werk zijn. Die luxe heb je in veel andere beroepen niet. De hoge eindejaarsuitkeringen en vakantie-uitkeringen ook niet.
Bovendien, en dit moet toch echt een keer aangestipt worden, is het werkethos van een hoop academici op zijn minst dubieus te noemen. Doe een rondje buiten de activistische wetenschapskringen en je hoort over legio academici die amper publiceren, weinig efficiënt kunnen werken en laks zijn in hun commissiewerk. En natuurlijk geldt dit voor lang niet iedereen, maar een iets genuanceerder beeld van de gemiddelde werkdruk op de universiteit is wel op zijn plaats. Die matig functionerende wetenschapper werkt er immers ook.
Waarom je daar nooit wat over hoort? De medewerker die dit hardop zegt, wint niet meteen de populariteitsprijs. En wat betreft enquêtes die aangeven dat de werkdruk veel te hoog is: wie zullen die voornamelijk invullen? De mensen die vinden dat ze het ontzettend druk hebben of de mensen die de hele discussie kolderiek vinden?
Het meest verbazingwekkend zijn nog wel de verhalen van jonge wetenschappers, vaak in niche-gebieden, die klagen dat ze zo hard moeten werken om kans te maken op een vast contract. Er spreekt een zekereentitlement uit, alsof iedereen die redelijk presteert een baan in de wetenschap verdient. Er is nu eenmaal weinig ruimte, helemaal als je gespecialiseerd bent in een obscure achttiende-eeuwse filosoof die niemand meer kent. Een bouwvakker zonder werk gaat ook niet eisen dat er meer huizen gebouwd worden, omdat hij dat als goede bouwvakker nu eenmaal verdient.
Natuurlijk is er een hoop mis aan de universiteit in Nederland, maar de enige oplossing hiervoor is het aanpassen van het financieringsmodel dat grote studentenaantallen uitlokt. Tot die tijd zullen academici delen van het jaar hard moeten werken, iets waar ze zelf voor gekozen hebben en goed voor worden betaald. En ja, dan moet je regelmatig ’s avonds en in het weekend overwerken. Doen advocaten, verpleegkundigen en ondernemers ook.
Deze column verscheen eerder in Mare.