Triatlonblog #1: Erfelijk belast
Een paar maanden geleden besloot ik dat mijn leven wel wat meer sjeu kon gebruiken en schreef ik me in voor een triatlon. Goed, zo ging het niet helemaal, als rationeel persoon zat ik hier al langere tijd over na te denken, maar in april besloot ik maar gewoon een poging te wagen.
Het begon er eigenlijk mee dat ik het zwemmen miste. Als kind zat ik op wedstrijdzwemmen. De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik daar beter in was dan in atletiek, en ermee stoppen is nooit een bewuste keuze geweest; het ledenaantal van de zwemclub daalde simpelweg zodanig dat ze ophield te bestaan. Dit zwemverleden geeft me wel voordeel ten opzichte van andere beginnende triatleten, de meesten moeten namelijk eerst op zwemles om de borstcrawl goed te leren beheersen. Toen ik in Oxford bij mijn cross country-trainingen in aanraking kwam met studenten van de triatlonclub die na onze heuveltraining op de racefiets sprongen of na een zware baantraining nog even het zwembad in doken voelde ik iets van jaloezie en licht ontzag en kwam het voor het eerst in me op dat ik dat ook zou kunnen doen.
Er was echter één pijnpuntje: het wielrennen. Ik had nog nooit op een racefiets gezeten. Het leek me ook geen fijne sport en ik was als de dood voor de klikpedalen die er nu eenmaal bij horen. Ik ben namelijk, zoals in deze blogserie nog vaker zal blijken, niet zo handig. De reacties hielpen ook niet. “JIJ op een racefiets?!!” (mijn moeder). “Ik kan er ook gewone pedalen op zetten” (mijn vader). Ook bij Leiden Atletiek vertelde ik over mijn plannen. “Je kent alle uitslagen van Valverde uit je hoofd maar je kunt zelf niet fietsen?” vroeg iemand stomverbaasd. “Oh, toen ik voor het eerst met klikpedalen reed brak ik mijn arm,” vertelde een ander. Bemoedigend.
Ik besloot het toch maar gewoon te proberen. Het ergste wat er kon gebeuren waren een paar gebroken botten. Ik kreeg de oude racefiets van mijn vader (een Trek uit het Armstrongtijdperk, per-fect) en kocht er goedkope schoenen en een helm bij. Ook op andere manieren bereidde ik me goed voor. Ik las artikelen over de meest gemaakte beginnersfouten bij de triatlon en sloeg ze allemaal goed op. Een van de belangrijkste: niet vergeten je helm af te zetten wanneer je na het fietsen gaat hardlopen. Een ongevaarlijke fout, maar wel eentje waar je smalend om uitgelachen wordt en ook zeker een fout die ik zou kunnen maken.
Nog even voor alle duidelijkheid: triatlon is een sport die bestaat uit drie onderdelen: zwemmen, fietsen en hardlopen. Toen ik een Russische vriend vertelde over mijn plannen heeft hij namelijk een paar minuten gedacht dat ik het over biatlon had; langlaufen en schieten (haha, ik en schieten, geen goed idee. Helemaal geen goed idee). Triatleten zeggen echter vaak dat hun sport uit vier onderdelen bestaat: zwemmen, fietsen, hardlopen en de transitie. Tijdens het wisselen van sport valt immers veel tijd te winnen maar ook te verliezen, en mezelf kennende zou de transitie zomaar eens mijn lastigste onderdeel kunnen worden.
Een tweede punt van aandacht: zoals alle duursporten kent ook de triatlon verschillende afstanden. Dit vanwege mijn vriend, die vroeg of ik mensen niet voor de gek hield als ik zei dat ik meedeed aan een triatlon en dan niet de meest extreme afstand aflegde (nee). Het bekendst is de hele triatlon (ook wel Ironman genoemd, al is dat niets meer dan een aanstellerige merknaam waar je grof geld voor betaalt, maar dat is weer een andere blog), maar er zijn ook halve triatlons, kwarttriatlons (de populairste afstand) en 1/8 triatlons, voor beginners zoals ik. Deze zomer heb ik me dan ook ingeschreven voor vier 1/8 triatlons. Die bestaan uit 500m zwemmen, 20km fietsen en 5km hardlopen, al variëren de afstanden per wedstrijd een beetje omdat het nu eenmaal moeilijk is om een parcours te vinden waar je precies op het juiste aantal kilometers uitkomt. Deze afstanden zijn allemaal nog erg te overzien. Een perfecte keuze dus voor iemand die nog moet leren wisselen en niet zeker weet of de sport wel iets voor haar is.
Ik was zeer content over mijn besluit toen ik het zwemmen rustig weer oppakte en de racefiets begon te verkennen. In de zomermaanden is er helaas weinig te doen qua hardloopwedstrijden, terwijl triatlons juist in die maanden georganiseerd worden. Ideaal. De triatlonsport begint de laatste jaren ook weer aan populariteit te winnen, waardoor verschillende loopmaatjes van mij ook regelmatig uitstapjes naar de triatlon maken en ik me bij wedstrijden dus niet alleen hoef te voelen. In Oxford kan ik me daarnaast volgend jaar aansluiten bij de studenten-triatlonclub om de echte kneepjes van het vak te leren. Wel heb ik met mezelf afgesproken dat mijn hardlopen er niet onder mag gaan lijden: ik blijf vier keer per week lopen en vul de overige drie dagen met fietsen en zwemmen.
In een bepaald opzicht is het weinig verrassend dat ik me aan de triatlonsport ga wagen. Ik ben natuurlijk erfelijk belast. Mijn ouders waren triatleten en kennen elkaar nota bene van de triatlonclub. Ik ben, om het maar dramatisch te zeggen, een triatlonbaby. Hopen dat ik daar voordeel van heb.
Lees hier deel 2, over bloemetjesbadpakken en boze bejaarden.