Alsof een bachelor niets betekent
Regelmatig denk je dat je het ergste over de academische wereld al wel gehoord hebt, en elke keer blijk je het mis te hebben.
Het overkwam me laatst weer toen ik met een vriend zat te eten. Hij vertelde over zijn master econometrie, overigens niet in Leiden. Die master is, zoals zoveel masters in binnen- en buitenland, veel makkelijker dan de bachelor. Een van de redenen daarvoor is de instroom van hbo-studenten die na een economische hbo-bachelor aan de premaster en vervolgens de master econometrie mogen beginnen.
Op zich al een wonderlijk fenomeen. Maar toen moest de clou nog komen: de universiteit heeft een tijdje terug besloten om de statistiekvakken uit de premaster te halen, omdat die veel te moeilijk bleken voor de hbo’ers. Vakken waar universitaire bachelorstudenten econometrie over struikelen en hun studie voor moeten afbreken.
Het recht om in te stromen moet immers te allen tijde gewaarborgd worden – zie ook de verontwaardigde artikelen in de media wanneer blijkt dat er universitaire masters zijn die hbo’ers weren. Een recht dat getuigt van een fundamenteel onbegrip van de twee soorten onderwijs.
Het hoger beroepsonderwijs is gericht op het verwerven van competenties en het toepassen van kennis op praktijkgerichte opdrachten. Wetenschappelijk onderwijs is theoretisch en onderzoeksgericht. Om nog maar niet te beginnen over het verschil in onderwijstempo en zelfstandigheid. Op het hoger beroepsonderwijs leer je fundamenteel andere dingen dan op de universiteit, en word je helemaal niet op een universitaire master voorbereid. Toch mogen jongeren met een hbo-bachelor op zak het grootste deel van een wetenschappelijke studie zomaar overslaan. Alsof een universitaire bachelor niets betekent.
Het gevolg is dat het niveau omlaag gaat. De slagingspercentages en de gemiddeldes bij tentamens moeten immers gelijk blijven, terwijl een deel van de studenten aanzienlijk slechter presteert.’
Dat is allesbehalve gek. Een studiegenoot die deze route gevolgd had vertelde me over de problemen waar hij tegenaan liep. Hij had nog nooit een wetenschappelijk artikel gelezen en nog nooit in het Engels college gehad. Nu moest hij Engelstalige wetenschappelijke artikelen bestuderen en daar in het Engels commentaar op leveren. Dat ging natuurlijk veel moeizamer dan bij de studenten die daar al jaren in getraind waren.
Deze studenten zelf zouden dikwijls veel beter tot hun recht komen in hbo-masters. Ze moeten veelal op hun tenen lopen op de universiteit en komen terecht in banen waar geen wetenschappelijke opleiding voor wordt gevraagd. Voor docenten zijn deze studenten bijzonder arbeidsintensief. Ze hebben veel begeleiding en herkansingen nodig, nog los van de energie die er in het organiseren en uitvoeren van premasters gaat zitten. Niet handig in tijden van ondraaglijke werkdruk. Om alle studenten binnenboord te houden wordt de universiteit vervolgens steeds meer verschoolst.
Het is vreemd dat we op de middelbare school uitstekend begrijpen dat de verschillen tussen havo en vwo te groot zijn om geslaagde havisten zomaar in 6 vwo toe te laten, maar dat we het onderscheid een fase later volledig loslaten. Dat er zelfs een wettelijke verplichting is om hbo’ers te laten instromen in universitaire masters.
En waarvoor? Voor de mobiliteit in het onderwijs. Een groot goed, maar moet er doorstroom zijn ten koste van alles? Mbo’s laten universitaire studenten ook niet zomaar instromen in het laatste jaar van de koksopleiding, omdat zij wel begrijpen dat studenten die een andere vorm van onderwijs hebben genoten niet over de juiste vaardigheden beschikken.
Wat is er mis met de bestaande constructie om na een hbo-propedeuse aan een wo-bachelor te beginnen? Op deze manier vindt er doorstroom plaats, missen ex-hbo’ers de eerste jaren van de wetenschappelijke studie niet en wordt het op tijd gesignaleerd wanneer ze op de universiteit niet op hun plaats zijn. Zo blijft een masterdiploma ook nog iets waard. En daar is iedereen mee geholpen.
Deze column verscheen eerder in Mare.