Recent
Vandaag
21 November 2024

Wedstrijdverslag Marathon Rotterdam

Zondag 14 april was het na maanden hard trainen eindelijk tijd voor de marathon. Om iets voor achten nam ik de trein naar Rotterdam, waar ik gelukkig zonder enig treinleed aankwam. Op Rotterdam Centraal liep ik meteen Dani tegen het lijf, die vier weken voor de marathon een startbewijs had gewonnen en zonder specifieke voorbereiding meedeed – maar Dani loopt regelmatig voor de lol afstanden die veel verder zijn dan de marathon, dus voor haar is zo’n stadsmarathon gewoon een gezellig zondagochtendloopje. Dat was voor mij wel anders, ik had nog nooit verder dan 35 kilometer gelopen. Samen liepen we naar het Schouwburgplein, waar onze wegen zich scheidden omdat we in verschillende startwaves startten. Ik leverde mijn spullen in en twijfelde tot het laatste moment nog of ik mijn telefoon mee zou nemen, maar aangezien er een kleine kans was dat ik ongesteld zou worden (en met de buikkrampen die ik dan krijg kan ik niet lopen), stopte ik hem voor de zekerheid toch maar in mijn zak, dan kon ik tenminste de metro in, en meteen ook maar mijn oortjes – als dat rampscenario uit zou komen wist ik dat ik me zoveel mogelijk zou moeten afzonderen van mijn omgeving om een kans te hebben de finish te halen. Maar zoals gezegd verwachtte ik dat mijn nieuwe cyclus dinsdag pas zou beginnen en was er weinig om me ongerust over te maken.

Ik had het geluk dat het NK marathon in Rotterdam werd gehouden. Als wedstrijdlicentiehouder had ik me op die manier kunnen inschrijven toen de marathon allang uitverkocht was, en het leverde me nu het voordeel op dat ik helemaal vooraan in vak AA mocht starten. Daar was het heel rustig, kon ik op mijn gemak een beetje inlopen en twee keer naar de wc, waar bijna geen rijen voor stonden. Ideaal. Ik zag overal bekenden van Leiden Atletiek en Tilburg Road Runners en een paar mensen die ik alleen van sociale media kende, dus dat laatste halfuur voor de start heb ik me wel vermaakt. Het was mooi om daarna het laatste kunstje van Lee Towers bij de marathon mee te kunnen pikken, en net als bij de CPC was de minuut stilte voor Kelvin Kiptum indrukwekkend. En toen klonk, na maanden voorbereiding, eindelijk het startschot. Slechts 23 seconden daarna passeerde ik de startlijn. Het was begonnen.

We renden meteen de Erasmusbrug op en ik keek mijn ogen uit. Wat een enorme mensenmassa aan beide kanten van de weg, en wat een orkaan van geluid. Ik jogde rustig naar boven en aan alle kanten vlogen de snellere lopers langs me. We liepen de Erasmusbrug weer af en toen ik de bocht om ging hoorde ik iemand heel hard mijn naam roepen. Ik keek om en zag trainer Norbert zwaaien, dat was een leuke verrassing. Een paar honderd meter verder stond mijn collega Daniël, die me enthousiast aanmoedigde. Ik werd nog steeds links en rechts door iedereen ingehaald en dat zou ook nog even zo blijven, maar dat was ook de bedoeling. Rustig starten en dan na 30 km versnellen. Ik keek elke paar honderd meter op mijn horloge en zag steeds een tempo van ongeveer 5:00/km – eigenlijk ietsje harder dan ik wilde – en een hartslag van 136, dat is bij mij net de grens van zone 2 en zone 3. Het tempo voelde als inlopen en mijn hartslag bevestigde dat, dus ik wist dat het wel goed was. Vanaf kilometer drie begon ik met drinken en op vijf kilometer nam ik mijn eerste gelletje. Ik kwam op 25:05 door op 5 km.

De kilometers die volgden focuste ik me erop dat ik naar Max en Rivka toeliep, die op 8,5 km stonden met een nieuw flesje. Ik dronk mijn eerste flesje goed leeg en voelde me heel sterk, mijn hartslag steeg na een halfuur naar ongeveer 146 en bleef daar hangen. Dit tempo zou ik nog heel lang vol kunnen houden. Toen ik de bocht naderde waar Max en Rivka zouden staan ging ik helemaal rechts lopen en ondanks dat het vrij druk was zag ik ze meteen. Ik gooide mijn lege flesje naar ze toe en pakte een nieuwe aan van Max. ‘Bedankt!’ riep ik, en toen weer door. ‘Soepeltjes!’ zei een man die naast me liep. Dat was het inderdaad. Dit was het flesje waar ik me het meest zorgen om had gemaakt, omdat Max niet alleen op mij moest letten maar ook op een peuter, maar het was gelukt. Ik liep verder, dronk weer een beetje en nam rond de 10 km weer een gelletje. Daar kwam ik door op 50:03, ik liep een volledig vlak tempo.

Ietsje later begon ik wat vochtigheid tussen mijn benen te voelen. Het zou toch niet…? Nee, ik was waarschijnlijk gewoon aan het zweten, het was ook iets warmer dan de temperaturen waarin ik getraind had. Ik richtte me volledig op het volgende punt: op 14,5 km zouden Ron en Martine staan. Ik liep lekker door, inmiddels werd ik niet meer zoveel ingehaald door snellere lopers, en al mijn kilometertijden waren 05:00/km. Toen begon ik wat krampen in mijn buik te voelen. In eerste instantie deed ik alsof ik niets voelde, dit kon gewoon niet waar zijn. Misschien was er een gelletje verkeerd gevallen. Maar zoals altijd verergerden ze vrij snel en kon ik er rond 13 km echt niet meer omheen: ik was tijdens de wedstrijd ongesteld geworden. Mijn eerste gedachte: maar misschien valt het dit keer mee.

Die hoop duurde maar een paar honderd meter. De krampen werden snel erger en ik viste een oortje uit mijn zak om wat muziek op te zetten, dat hielp me ook tijdens de bevalling en het is ongeveer dezelfde pijn. Rondom metrostation Slinge stonden er zoveel mensen dat ik Ron en Martine niet zag, maar ze hadden er waarschijnlijk voor gekozen om alleen op 15,5 km te gaan staan, waar Martine een gelletje aan zou geven. 14,5 én 15,5 was niet te doen met die drukte, het stond er echt rijen dik. Wel zag ik mijn collega Daniël weer, die op een iets rustiger plekje op de lus stond en me aan beide kanten aanmoedigde. Op 15 km kwam ik door op 1:15:12, nog steeds hetzelfde tempo dus, maar op dat moment was de pijn al zo hevig dat ik wist dat dat snel voorbij zou zijn. Ik keek goed waar Ron en Martine stonden, en gelukkig had Martine een fluorescerend geel Decathlonjasje aan, waardoor ik ze goed zag tussen al het publiek en het gelletje makkelijk kon aanpakken. ‘Hij is open!’ hoorde ik Martine nog zeggen en ik bedankte haar. Ik werkte het gelletje naar binnen en richtte me toen op de tweede keer dat ik Max en Rivka zou zien: die stonden rond 17,5 km.

Ik liep naar ze toe met een buik die in brand stond, hardlopen verergert de pijn natuurlijk. Ik liet mijn tempo een beetje zakken in de hoop dat het dan vol te houden zou zijn. Op het afgesproken punt zag ik Max met Rivka in zijn armen staan. Ik was heel blij om ze te zien en zwaaide opgetogen. Toen liep ik weer verder en kwamen we op een stuk parcours waar wat minder mensen stonden. Links en rechts doken mannen de bosjes in om even af te wateren en ik weet nog dat ik dacht: ‘ik wou dat ik jullie problemen had.’ De pijn was zo heftig dat ik me er niet goed raad mee wist. En ik moest nog 25 kilometer. Nog 25! Hoe ging ik dat in vredesnaam doen?

Ik probeerde er niet aan te denken en mentaal richtte ik me op het volgende punt: Ron en Martine zouden op 19,5 km staan met een flesje en een gelletje. We kwamen weer in het drukke deel rondom Slinge en weer zag ik ze heel duidelijk in de mensenmassa. Het flesje dat ik van Max gekregen had gooide ik naar hun voeten en ik pakte een nieuwe en een gelletje aan. Nu naar het 20 kilometerpunt. Niet verder denken dan dat. Concentreren op de muziek in mijn oortje. Iets na Ron en Martine zag ik Norbert ook nog een keer staan.

Ik passeerde de 20 km in 1:40:58, mijn tempo was gezakt naar 5:10/km, maar ik voelde dat ik dat niet vol kon houden. Mijn hartslag zat nog steeds in zone 3, maar de buikkrampen waren zo fel dat ik eigenlijk niet kon blijven hardlopen. Tegen beter weten in deed ik het toch. Op naar het halve marathonpunt. Daar aangekomen was mijn tempo gezakt naar 05:27/km. Op dit punt maakte de wanhoop zich van mij meester. Ik was pas halverwege. Ik kon echt geen halve marathon meer lopen met zoveel pijn, het kostte me enorm veel moeite om te blijven hardlopen. Toch ging ik maar door, ik wilde echt niet opgeven in mijn eerste marathon, en al helemaal niet met zo’n crowdfunding.

Ik concentreerde me op de kilometers. Ik had nu een vrij lang stuk niemand langs de kant staan, dus moest ik het van de kilometerborden hebben. Op naar 22 km. En naar 23. Door naar 24. Ik keek niet meer naar het tempo, maar dat zakte deze kilometers naar 05:52/km. Toen over de mat van de 25 kilometer. Ik wist dat iedereen die me volgde via de app nu zeker door zou hebben dat er iets niet goed ging. De mensen langs de kant zagen dat ik het moeilijk had en ik werd heel veel aangemoedigd. Ik probeerde goed te blijven eten en drinken en liep naar de 26 km. De Erasmusbrug weer over. En toen naar 27. Vanaf daar werd het nog zwaarder. De pijn had zich ook naar mijn rug verplaatst en alles in mijn lichaam schreeuwde om stoppen. Ik zag het even echt niet meer zitten, ik moest nog vijftien kilometer en dat was gewoon niet realistisch.

Ik ging nu de kilometers niet meer tellen, maar de honderden meters op mijn horloge. 27,2 al, 27,4, 27,7… Het ging langzamer en langzamer. De ene voet voor de andere blijven zetten. Daar was eindelijk kilometer 28. Iedereen haalde me in. Toen kwamen we op een stuk waar je de lopers passeert die al bij kilometer 41 zijn. Ik ben zelden zo jaloers geweest. Stapje voor stapje door. Rond 32 km zouden John en Gerda staan met een nieuw flesje en een gelletje. Het leek een onoverbrugbare afstand. Ik liep nu kilometers van 06:23. De pijn werd zo hevig dat ik er eigenlijk van moest overgeven, maar er stond in het centrum aan beide kanten van de weg vijf rijen publiek, dus dat kon niet. Door naar kilometer 30.

De mat van kilometer 30 gehaald. Nu naar 30,1. En 30,2. Ik had van tevoren gedacht dat het vanaf hier wel eens zwaar zou kunnen worden, maar dat ik zo zou afzien vanaf kilometer 15 had ik natuurlijk nooit verzonnen. Kilometer 31. Op naar het Kralingse Bos. Door het bloed dat overal doorheen droop voelde ik pijnlijke schuurplekken ontstaan. Nog heel even en dan zou ik John en Gerda zien… Rond 31,5 km haalde Dani me aan de rechterkant van de weg in. Ze zag me niet. Ik worstelde door. En toen stonden daar eindelijk John en Gerda. Gerda met de camera in de aanslag, John met een flesje en een gelletje. Ik gooide het vorige flesje bij hen in de berm en pakte de spullen aan. John jogde even met me mee. ‘Buikpijn,’ bracht ik uit. ‘Eigen tempo blijven lopen, eigen tempo,’ zei hij. ‘Het gelletje is open.’ Ik bedankte hem en liep verder. Ik was weer alleen.

Ik zoog het gelletje zo goed als het ging op en dronk wat uit het flesje. Ik probeerde er niet aan te denken dat ik nog 10 kilometer moest. Rond dit punt merkte ik dat mensen meer naar me begonnen te kijken dan ze al deden, maar ik dacht er nog niets van. Tot ik op 33,5 km mensen hoorde roepen: ‘je bloedt!’ Ik naar beneden kijken, en ja hoor, het liep langs mijn benen naar beneden. Ik wilde het niet afvegen met de handen waarmee ik nog moest eten en drinken, en besloot te wachten tot ik ergens een dixi zag. Die stonden ergens tussen kilometer 34 en 35. Helaas waren ze alle drie bezet en moest ik even wachten, maar dat kon me eigenlijk allemaal niet meer schelen. ‘Waar ben ik in godsnaam mee bezig?’ schoot het door mijn hoofd. Dit had echt niets meer met hardlopen te maken. Toen ik eindelijk in een van de dixi’s kon was het toiletpapier daar natuurlijk allang op, en dat bleek ook zo te zijn bij de andere twee. Ik jogde maar weer verder, en nog steeds wezen mensen me op het bloed. Ik vroeg aan willekeurige mensen langs de kant of ze zakdoekjes hadden, en het duurde even voor ik iemand gevonden had die ze op zak had. Ik maakte mezelf een beetje schoon en vervolgde mijn weg.

Daar was de mat van kilometer 35. Nog maar zeven. En ik moest hoe dan ook terug naar het centrum, dus het ging me lukken. Vlak na dit moment werd de pijn ironisch genoeg even zo overweldigend dat ik echt niet meer kon hardlopen, en ik wandelde een stukje voorovergebogen met mijn handen op mijn knieën verder – zoals ik de weeën drie jaar geleden ook opgevangen had. Blijven bewegen. Naar de Coolsingel. Ik wandelde drie minuten en toen lukte het weer om hard te lopen (al mag het zo natuurlijk eigenlijk niet heten). Door een ambulance die vast was gereden in de berm moest ik weer een half minuutje wachten, maar dat interesseerde me niets meer. Door naar kilometer 37. Daar ergens zouden Max en Rivka nog een keer staan, en Martine en Ron. Toen ik zag hoe druk het in die straat was bedacht ik dat Max waarschijnlijk besloten zou hebben om Rivka naar een rustiger plekje mee te nemen en dat ze niet langs de kant zouden staan. Later hoorde ik van hem dat ze er wel degelijk gestaan hebben, maar dat we elkaar gewoon gemist hebben.

Ik maakte me deze kilometers ook een beetje zorgen om hen. Ik had niet gedacht dat het zo extreem druk zou zijn in Rotterdam en ik wist niet of het een beetje te doen was om je met een peuter door die menigte te bewegen. Ik hoopte dat hij gewoon terug naar Voorschoten zou reizen als het niet zou gaan. Toen zag ik plotseling Martine en Ron nog een keer. Martine had het flesje dat ik op km 19 naar haar had gegooid opnieuw gevuld en gaf het aan me terwijl ze een stukje met me meejogde. Ik nam een paar slokken en gaf hem toen in een vlaag van verstandverbijstering terug – ik had natuurlijk het inmiddels bijna lege flesje van John moeten geven en deze mee moeten nemen. Dat bedacht ik me helaas pas honderd meter verderop. ‘Kan ik iets voor je doen?’ vroeg Martine nog. Ik schudde mijn hoofd en legde uit wat er aan de hand was. Ik bedankte haar nog en liep toen weer verder. Het hielp enorm om al die steun te krijgen van mijn hardloopvrienden.

Daar was kilometer 38. En daar stonden John en Gerda weer! Dat was een leuke verrassing, waardoor ik zelfs lachend op de foto stond. Nog maar vier kilometer. Dat zijn tien rondjes op de baan – nee, niet aan denken, dat is enorm veel. Stapje voor stapje. 38,2, 38,5. Nog heel even en dan zou de pijn weer draaglijk worden. Ik stopte nog een keer om mezelf met het tweede zakdoekje dat ik in het Kralingse Bos had gekregen nog een keer schoon te maken, het was weer nodig. 39 kilometer. Ik ging het echt halen.

Het publiek stond vanaf dit moment rijen dik langs de kant en ik deed mijn oortje uit. De muziek had me goed geholpen tijdens de lijdensweg, maar het geschreeuw van het publiek overstemde alles. Ik keek mijn ogen uit en dat leidde me een beetje af van de pijn. Ergens hier stond ook loopmaatje Rutger en een paar andere bekenden die me later allemaal foto’s stuurden. Her en der zag ik mensen in reddingsdekens op de grond liggen met EHBO’ers om ze heen, een heel vervelend gezicht. Kilometer 40. Iedereen riep mijn naam, maar plotseling hoorde ik iemand ‘m vanuit de mensenmassa zo hard schreeuwen dat het wel een bekende móest zijn – en daar zag ik mijn collega Florian met een brede lach staan. Ik zwaaide verrast naar hem en liep weer door. De kilometers duurden vreselijk lang en de pijn werd er niet minder op, maar ik wist wel dat ik het ging halen.


Kilometer 41. Bijna, bijna. Het leek een eeuwigheid te duren voor ik de Coolsingel opdraaide. En daar stond mijn collega Daniël weer! Ik passeerde een streep met ‘nog 500 meter’ erop. Een man naast me begon te zwabberen en toen ik even later omkeek was hij op de grond gevallen. Ik rende terug, maar twee andere mannen waren er eerder bij en hesen hem overeind. Ze liepen met hem tussen hen in naar de finish. Ik ging ook weer door. Het lukte me aan het eind toch nog om te genieten van de marathon, er stonden ongelooflijk veel mensen en iedereen hielp je vooruit. Toen kwam ik uiteindelijk over de finish, in 4:10:25.

Meteen zag ik Erik, die terugkwam van de prijsuitreiking en nét te laat was om mijn finish op beeld vast te leggen. Het was wel heel fijn om meteen een bekend gezicht te zien. Hij vertelde me hoe iedereen mee had geleefd in de groepsapp. Toen zag ik ook Dani, die een prima tijd had gelopen. We liepen met z’n drieën het finishvak door, waar het vreselijk druk was, en praatten wat na. Daarna probeerde ik me een weg door de menigte te banen naar het Schouwburgplein, waar Max en Rivka op me wachtten. Minutenlang stond ik muurvast in de drukte, maar uiteindelijk kwam ik erdoorheen. Ik was ontzettend blij om Max en Rivka weer te zien en we gingen snel terug naar Voorschoten.

Eigenlijk heb ik helemaal geen slecht gevoel overgehouden aan deze eerste marathon. Natuurlijk ging het slechter dan ik me ooit had kunnen voorstellen, maar de verbazing en blijdschap dat ik de finish heb gehaald overheersen. Dat had ik me op kilometer 17 echt niet kunnen voorstellen. Wat heel erg geholpen heeft waren de mensen die voor me langs de kant stonden met flesjes, gelletjes en bemoedigende woorden. Dat scheelde echt. En het belangrijkste: 3000 euro opgehaald voor de stichting van Aleksej Navalny!

Ik ga het ooit nog wel een keer overdoen, en dat zal dan in Eindhoven zijn. Rotterdam was erg jammer van de maanden hard trainen, maar soms heb je gewoon pech. En het kan de volgende keer alleen maar beter gaan.

Ontvang blogski's via mail